Psalms 51

1) opperzangmeester,

Zie Ps. 4:1. Het is opmerkelijk dat, gelijk het Gode geliefd heeft Davids val tot menigvuldig onderwijs zijns volks in de Heilige Schrift te doen beschrijven, David desgelijks door Gods Geest gedreven zijnde, dezen psalm tot gelijk einde in Gods huis heeft doen zingen en spelen.

Ps 4.1

2) ingegaan

Zie Gen. 6:4.

Ge 6.4

3) delg mijne

Of, wis uit, doe uit. Verg. Jes. 43:25, en Jes. 44:22; Col. 2:14, alzo onder vs. 11.

Isa 43.25 44.22 Col 2.14 Ps 51.9

4) grootheid

Of, menigte.

5) wel van

Hebr. vermenigvuldig, was mij, of vermenigvuldig, maak veel mij te wassen, of was mij veel, of veelvoudiglijk, wel terdege, over en weer over. Aldus spreekt David uit overdenking en gevoel van de grootheid en veelheid zijner zonden. De manier van spreken is wel genomen van het uiterlijk en ceremoni‰el wassen en reinigen, [waarvan Lev. 11:25,32, en Lev. 14:8,9; Num. 19:19,20, enz., ook Exod. 19:10,] maar ziet op de betekenende zaak, te weten de geestelijke afwassing en reiniging van zonden, door het bloed van den Messias. Zie 1 Cor. 6:11; 1 Joh. 1:7, en Openb. 7:14. Verg. onder Ps. 51:9.

Le 11.25,32 14.8,9 Nu 19.19,20 Ex 19.10 1Co 6.11 1Jo 1.7 Re 7.14 Ps 51.7
6) ken mijne

Of, ik weet, mijne overtredingen zijn mij bekend.

7) alleen,

Te weten, voorzoveel ik, gepoogd hebbende mijne zonden voor mensen te verbergen, U nochtans, door Nathans aanzeggingen, bevonden en in mijne conscientie gevoeld heb een getuige en Rechter daarvan te zijn; Gij die ook alleen mijne zonde kondt straffen en vergeven.

8) kwaad

Dat is, dat U mishaagt.

9) rechtvaardig

Dat is, rechtvaardig bevonden, gehouden en geoordeeld wordt. Door deze bekentenis geeft David God de eer, dat zijne woorden en oordelen, hem door Nathan aangediend, rechtvaardig en rein zijn. Anders, zodat Gij rechtvaardig zijt, enz.

10) ongerechtigheid

Versta, de erfzonde, aangeboren verdorvenheid, het vlees en de inwonende zonde. Zie Joh. 3:6; Rom. 7:17.

Joh 3.6 Ro 7.17

11) geboren

Alzo wordt het Hebr. woord gebruikt Job 15:7; Spreuk. 8:24,25.

Job 15.7 Pr 8.24,25

12) ontvangen.

Hebr. verwarmd. Of, is van mij verwarmd geworden; te weten, mij ontvangende en dragende. Aangaande het Hebr. woord, verg. Gen. 30:38,39,41.

Ge 30.38,39,41
13) waarheid

Dat is, ongeveinsdheid, onbedriegelijke oprechtheid, gesteld tegen huichelarij en geveinsdheid, waaraan zich David te dezer tijd had schuldig gemaakt.

14) binnenste,

Of, binnenste, inwendige delen of partijen; te weten des mensen, dat is, in het hart. Verg. Rom. 3:29, en Rom. 7:22; 2 Cor. 4:16; 1 Petr. 3:4; idem Luk. 11:39,40. Het Hebr. woord wordt alleen hier en Job 38:36 gevonden, komende van een woord, dat bestrijken, bedekken, overtrekken [gelijk muren met kalk, cement, leem, enz.] betekent, en wordt van sommigen overgezet, nieren; [als met vet overdekt zijnde] waardoor de bewegingen des mensen dikwijls verstaan worden. Doch van anderen, praecordia; dat is, hartedeksel, of borstbeen, dat het hart overdekt, waarin God de wijsheid gesteld heeft; Job 38:36.

Ro 3.29 7.22 2Co 4.16 1Pe 3.4 Lu 11.39,40 Job 38.36,36

15) verborgene

Of, besloten; te weten het hart. Hij schijnt te willen zeggen dat God hem geleerd heeft, niet alleen van buiten zijn licht te laten schijnen, maar ook inzonderheid van binnene en in het verborgen heilig te zijn. Sommigen duiden het op de wijsheid Gods in verborgenheid, 1 Cor. 2:7, enz., in het Evangelie en door zijnen Geest geopenbaard.

1Co 2.7
16) hysop

Dat is, door de besprenging met het bloed van den Messias, afgebeeld door de ceremoni‰n, waarvan te zien is. Lev. 14:4,5,6,7; Num. 19:6,9, zie de aantekening aldaar; en van hysop; 1 Kon. 4:33.

Le 14.4,5,6,7 Nu 19.6,9 1Ki 4.33
17) horen;

Mits mij verzekerende van de vergeving mijner zonden, inwendiglijk door uw Heiligen Geest en uitwendiglijk door den dienst uwer profeten.

18) beenderen

Dat is, dat ik mij verheuge, wien Gij door de boodschap uwer gramschap zulke smart hebt aangedaan, gelijk iemand lijdt, dien de beenderen gebroken en verbrijzeld of vermorzeld worden, of wiens kracht, vermogen en lust als versmolten is. Zie Job 2;5, en Job 30:17, en Job 33:19; Ps. 35:10, en Ps. 38:4, enz.

Job 30.17 33.19 Ps 35.10 38.3
19) Verberg

Dat is, reken ze mij niet toe. Verg. Ps. 90:8, en Ps. 109:14,15; Jer. 16:17.

Ps 90.8 109.14,15 Jer 16.17

20) delg

Gelijk boven, Ps. 51:3.

Ps 51.1
21) Schep

Dat is, werk door uw Heilige Geest krachtiglijk in mij de reiniging mijns harten. Alzo wordt het woord scheppen elders in deze materie gebruikt. Zie Jes. 41:20, en Jes. 57:19; Ef. 2:10; en Ef. 4:24, enz.

Isa 41.20 57.19 Eph 2.10 4.24

22) vasten

Dat is, vernieuwd door een vast geloof, een vast en bestendig opzet in mijne ziel, tot de gehoorzaamheid uwer geboden, opdat ik zo niet meer slibber of val, gelijk nu geschied is. Verg. Ps. 57:8, en Ps. 112:7. Verg. wijders van hart en geest, Ezech. 11:19, met de aantekening; en van den mensen binneste, Job 20:14.

Ps 57.7 112.7 Eze 11.19 Job 20.14
23) Verwerp

Dat een gevolg is van Gods groten toorn. Zie Gen. 4:14,16; 2 Kon. 24:20; Jer. 7:15, en Jer. 52:3.

Ge 4.14,16 2Ki 24.20 Jer 7.15 52.3

24) Heiligen Geest

Hebr. den Geest uwer heiligheid; dat is, uw Heilige Geest, als, berg mijner heiligheid, Ps. 2:6; paleis, of tempel zijner heiligheid, Ps. 11:4, enz. Alzo hebben de Heere Christus en zijne apostelen doorgaans den derden persoon der Heilige Drievuldigheid genoemd den Heilige Geest.

Ps 2.6 11.4
25) vreugde

De vreugde, die ik tevoren gevoeld en gehad heb, over de zaligheid, die Gij mij bereid hebt en geven zult; waarvan het gevoel door mijn val in mij verduisterd is.

26) vrijmoedige

Of, ondersteun mij [met] den vrijwilligen, of vrijmoedigen, goedwilligen, edelen, weldadigen geest; waardoor ik U met kinderlijke vrijmoedigheid mag aanroepen en met blijmoedigheid en bereidwilligheid dienen. Verg. dit met den Geest van het kindschap, waarvan Rom. 8:15,16. Anders, de Geest der goedwilligheid, vrijmoedigheid.

Ro 8.15,16
27) Zo zal

Door mijn voorbeeld zal ik hen onderwijzen en troosten, en door dat middel [ziende dat er genade bij U is voor een armen boetvaardigen zondaar] zullen zij zich bekeren. Van des Heeren wegen, zie Gen. 18:19, en Ps. 25:4,10; Hos. 14:10, enz.

Ge 18.19 Ps 25.4,10 Ho 14.9
28) bloedschulden,

Hebr. bloeden; dat is de schuld van doodslag, dien ik aan Uria en anderen, die om zijnenetwil mede zijn omgekomen bedreven heb, waardoor ik de straf des doods zelf verdiend heb. Zie Gen. 4:10, en Gen. 9:5,6.

Ge 4.10 9.5,6

29) gerechtigheid

Die Gij bewijst in het genadig houden en volbrengen uwer beloften. Anders gebedsgewijze: laat mijne tong, enz.

30) open

Leg in mijnen mond een nieuw lied. Zie Ps. 40:4. Hij wil zeggen dat zijn mond door de droefenis over zijne zonden en betrachting zijner onwaardigheid, als gesloten was, en door Gods genade en troost des Heiligen Geestes moest geopend worden.

Ps 40.3
31) geen lust

Te weten, zonder voor- en medegaande boetvaardigheid. Zie den voorgaanden Psalm, Ps. 50: en onder Ps. 51:21; Rom. 12:1; idem Hos. 6:6. Sommigen verstaan het van den staat des Nieuwen Testaments, of den geestelijken godsdienst daarvan. Zie Ps. 50:8.

Ps 51.19 Ro 12.1 Ho 6.6 Ps 50.8
32) Gods zijn

Dat is, die Hij voornamelijk gebiedt, en die Hem aangenaam zijn, gelijk Joh. 6:28, werken Gods.

Joh 6.28

33) gebroken

Door een oprecht en diep berouw van zonden, en hartelijk verlangen en zuchten naar vergeving van die. De gelijkenis, genomen van het breken, stoten, kneuzen, verbrijzelen en vermorzelen der harde dingen, is klaar, Zie Ps. 34:19. Hiertegen wordt gesteld een hard hart, waarvan de Schrift elders spreekt. Anders aldus: De offeranden Gods zijn een gebroken geest, een gebroken en verslagen hart; Gij zult [die] niet verachten.

Ps 34.18

34) verslagen

Of, gekneusd, vermorzeld, verbrijzeld.

Copyright information for DutKant